Binnenvisserij
De visserij op onze binnenwateren is al eeuwen oud. Het gebeurt door beroepsvissers maar evenzo goed door sportvissers. De belangrijkste soorten waar men op het IJsselmeervisserij op vist zijn de snoekbaars, blei (brasem), rode baars, paling, spiering, bot en de Chinese wolhandkrab. Ook wordt er nog wel gevist op zalm, pos en forel.
IJsselmeervisserij
Het IJsselmeer, vroeger de Zuiderzee, wordt al sinds mensenheugenis gevist. Rondom het IJsselmeer liggen daardoor verschillende bekende visserssteden van waaruit de schepen dagelijks vertrekken. Men vist met behulp van staande netten, fuiken, kisten en hoekwanten. Methoden die we verderop nader zullen bekijken. De vis wordt op 5 afslagen rond het IJsselmeer aangevoerd en verwerkt.
De visstand wordt vooral in stand gehouden door het terugbrengen van de visserij-intensiteit. Daarbij speelt de Producenten Organisatie IJsselmeer, evenals de lokale en regionale overheden, een belangrijk rol. Iedereen doet zijn uiterste best om de kleinschalige visserij, vanwege de cultuurhistorische waarde en het ambacht, te behouden.
Overige binnenvisserij
Nederland is een delta en beschikt ruimschoots over verschillend binnenwater waar de binnenvisserij wordt bedreven. Denk daarbij aan onze grote rivieren, meren, kanalen en polders. belangenorganisatie Combinatie van Beroepsvissers De beroepsvissers hebben veelal het recht op aal te vissen.
Natuurlijk zijn er ook veel sportvissers. Volgens de laatste gegevens (2010) zijn er ruim 2 miljoen.
Zij vissen volgens hun visakte hoofdzakelijk op schubvis. Dat zijn alle vissoorten met uitzondering van de aal. Vroeger nam men de vis meestal mee naar huis om die daar te consumeren. Tegenwoordig wordt de gevangen vis echter steeds vaker meteen teruggezet. De visstand in de sportvisserij wordt vaak op peil gehouden door het uitzetten van jonge vis of gebiedsvreemde vissoorten. Soms worden ook predatoren (roofvissen) ingezet of juist verwijderd om de visstand te reguleren.
Beide belangengroepen streven gezamenlijk naar een duurzaam beheer van de visstand. Sinds 1999 riep de overheid ‘visstandbeheerscomissies’ (VBC’s) in het leven die visplannen opstellen. In deze plannen wordt bepaald wie waar wat mag vissen en welk vistuig gebruikt mag worden. Ook wordt in de VBC’s vastgesteld in welke periode gevist mag worden.
Staand want
Het staande want of geankerd kieuwnet is een net dat omhoog gehouden wordt met een kabel(bovenpees), voorzien van drijvers, aan de bovenkant een met gewichten verzwaarde kabel (onderpees) op de bodem. De hoogte van het net is meestal rond de 1.20 meter. Het zweeft in het water aan de drijvers of wordt aan beide zijden aan de bodem vastgehouden met ankers en staat daardoor loodrecht omhoog vanaf de bodem. De vissen zwemmen vervolgens in de mazen. De netten kunnen soms wel kilometers lang zijn. Een voordeel van deze methode is dat de staande netten weinig schade toebrengen aan het bodemleven. Bijkomend voordeel is dat de netten meestal per vissoort worden ontworpen waardoor de mazen van het net passen bij de te vangen vis. Daardoor is er weinig bijvangst. Met het staande want wordt afhankelijk van het jaargetijde gevist op kabeljauw, tong, harder en zeebaars.
Kistenvisserij
Via deze methode wordt op aal gevist. Het is een methode die nog maar door enkele vissers wordt gebruikt. De visser beschikt over kleine kistjes aan lange lijnen waarin spiering als aas wordt gestopt. De aal kruipt door een klein stukje net in het kistje op zoek naar de spiering en kan er niet meer uit.
Fuik
Een fuik bestaat meestal uit een net dat rondom een aantal hoepels is vastgemaakt. In dit taps toelopende net zitten zogenaamde inkelingen (vernauwingen) waardoor de vis naar binnen zwemt en dus niet meer terug kan. De fuik wordt aan de voorkant soms voorzien van brede flappen (vleugels) die net als de achterkant van de fuik op de bodem worden vastgezet met lange stokken (staken). Met deze methode vist men op aal en schubvissen. Fuiken veroorzaken weinig schade en ook de bijvangst overleeft het meestal. Er is ook een combinatie van fuiken mogelijk. Er worden dan tussen de vleugels van de verschillende fuiken netten gespannen waardoor de vis sneller in de fuiken zwemt. Deze methode heet een hokfuik of kamer.
Er zijn ook kleine fuiken zonder vleugels of schutwanden de zogenaamde aalkub. Deze worden aan een lijn op de bodem vastgezet. Dat geldt ook voor de schietfuik die per paar op de bodem wordt gelegd.
Hoekwant
Met deze methode wordt paling gevangen. Het systeem (de beug) bestaat uit een lange lijn met om de 4-5 meter een dwarssnoer van circa 2 meter met daaraan een haak. De lange lijn, in de dagelijkse praktijk de balk genoemd, hangt net boven de bodem. De haakjes worden door de visser van aas voorzien. Ze gebruiken daarvoor wormen of spiering. De lengte van de netten varieert van 100 meter tot wel enkele kilometers op het IJsselmeer.
Ankerkuilvisserij
Deze vismethode wordt op de grote rivieren gebruikt. De visser gebruikt een trechtervormig net dat door een raamwerk wordt opengehouden. Het net wordt in de rivier gehangen met de stroom mee en verankerd.