11-juni-2017 | Door: Gerhard Kwak
Visserslatijn

Visserslatijn

Ieder vakgebied heeft zo zijn eigen taal. Een manier van spreken die sterk betrekking heeft op de onderlinge communicatie van vissers, handelaren, veilingmedewerkers en visverkopers.

■ Aalboot . Klein bootje waarmee op paling wordt gevist. Het boottype kan per plaats verschillen. Bekend zijn de Enkhuizer en de Wieringer bol
■ Aalkistje. Een langwerpig houten kist voorzien van open uiteinden dat gebruikt wordt om paling mee te vangen. In de kisten zijn trechtervormige visnetjes bevestigd waar de paling niet meer uit komt.
Om kleine paling de kans te geven te ontsnappen is tegenwoordig een kleine opening van minimaal 10 mm verplicht.
■ Aarsvin. De vin tussen de buikvinnen en de staartvin.
■ Afslag. Algemeen gebruikte naam voor een visveiling, genoemd naar het afslaan van de veilingklok door een handelaar op het moment dat de door hem gewenste prijs is bereikt.
■ Afslager. Naam voor een mijnmeester de man die de veilingklok bedient.
■ Anadroom. Vissen als de steuren en zalmachtigen die zich in zoet water voortplanten en in zee leven.
■ Aquacultuur. De teelt van vissen, schaal- en schelpdieren en waterplanten. Het kweken mosselen. Oesters en zeevissoorten in kweekinstallaties buiten de kust worden ook tot deze teeltvorm gerekend.
■ Big game. Sportvisserij op diepzee of oceaan die is gericht op grote en snelle vissen als de marlijn.
■ Baarddraad. Draadvormig smaak- en tastorgaan rond de vissenbek.
■ Bokker of bucker. Urks voor visserman.
■ Bomschuit. In gebruik bij kustvissers die niet over een echte haven beschikten. De schepen landden en voeren af vanaf het strand.
■ Boom. Metalen dwarsstang aan stuur- en bakboord bij de boomkor-visserschepen. Vroeger waren deze dwarsstangen van hout vandaar de naam boom.
■ Dagboot. Kleine vissersboten die normaal gesproken niet langer uitvaren dan één nacht. Ze hebben meestal een kleine bemanning van hooguit 3 personen.
■ Discards. Het overboord zetten van ongewenst bijvangst.
■ Fles. Naam voor een witte inktvis.
■ Fugu. Japanse naam voor de beruchte kogelvis die het gif tetrodotoxine bevat. De vis wordt geserveerd in restaurant waar langdurig opgeleide specialisten de vis klaar maken voor consumptie
■ Glasaal Jonge paling. De glasaal dankt zijn naam aan zijn doorschijnende glazigheid. Het hart, de bloedbaan en de kleine oogjes zijn duidelijk zichtbaar.
■ Ham. Staart van zeeduivel.
■ Hondjes. Vissersnaam voor een kleine haait.
■ Gornet. Stellendamse benaming voor een garnaal.
■ Ichtyologie. Naam van de wetenschap die de biologische aspecten van vissen nader bestudeert.
■ Kattedarm. Urker dialect voor vissnoer
■ Kieuwnet. Een net waar de vis met de kop inzwemt en vervolgens achter de kieuwen blijft hangen. De grootte van de te vangen vis wordt bepaald door de maaswijdte van de mazen.
■ Kor. Een sleepnet in gebruik bij boomkorkotters.
■ Kuit. De eitjes van vissen.
■ Long line. De Nederlandse benaming is ‘langelijnenvisserij’. De long line wordt in de commerciële visserij gebruikt en bestaat uit een kilometers lange lijn met zijlijnen waaraan haken met aas zijn bevestigd
Deze vorm van vissen is berucht om haar bijvangst.
■ Mijnen. Het akkoord gaan van een handelaar met een op de veilingklok bereikte prijs. Toen er nog geen klok gebruikt werd, noemde de afslager de telkens lagere prijzen en riep de handelaar ?mijn? als hij de
partij vis tegen de op dat moment genoemde prijs wilde kopen.
■ Mooie meid. Vissersnaam voor een witte koolvis
■ Oaltjen. Urker paling.
■ Ophouden. Het stopzetten van de verkoop van een bepaalde partij vis.
■ Ophoudprijs. De door de veiling van te voren vastgestelde minimum prijs waartegen een partij vis verkocht moet worden.
■ Paternoster. Een vislin met aan het eind een stuk lood. Boven dit lood zijn enkele zijlijntjes bevestigd voorzien van haken met aas.
■ Peken. Het uitsorteren van vis
■ Poeren. Urks woord voor vissen. Een hengel is een poerstok.
■ Raceway. Lange betonnen bakken, waar vers water doorheen stroomt, waarin vissen worden gekweekt.
■ Recirculatiesysteem. Een viskweekmethode waarbij het water uit de bassins voortdurend wordt gefilterd en weer opnieuw wordt voorzien van zuurstof. Over het algemeen worden biologische filters gebruikt en is de beluchting zo ingesteld dat een optimale groei van de kweekvis wordt bereikt.
■ Rode soldaat. Of knorrepot. Vissersjargon voor Engelse poon
■ Skullup. Urker naam voor schelp. Een nog mooier naam is de 'inkeldekinkeldekoria'. De naam voor een spiraalvormige schelp.
■ Schouwen. Het bezichtigen van vis van vis voor de afslag (verkoop).
■ Schrobnet. Een sleepnet dat de visser vroeger, achter zich aan trok al lopend door het water. Het wordt gebruikt om kleine platvisjes of garnaaltje te vangen. Eind 18e – 19e eeuw was het ook in gebruik
    achter zeilschepen
■ Steek. Hoeveelheid verpakte vis. De hoeveelheid wordt door de visafslag vastgesteld.
■ Veilingklok. Grote wijzerplaat in de veilingzaal waar de handelaar zijn prijs kan aflezen. De wijzer loopt van hoog naar laag langs de prijzen.
■ Vislijm. De lijm kennen we ook onder de benaming ‘isinglass’. Het is een soort collageen dat gewonnen wordt uit de gedroogde zwemblazen van vissen. Het wordt gebruikt bij de reparatie van perkament.
Ook wordt het wel gebruikt als klaringsmiddel voor het helder maken van bier en wijn.
■ Vismijn. De naam die vooral in Zuid-Nederland voor de visafslag wordt gebruikt.
■ Vissien. Visje in het Urker spraakgebruik.
■ Vleet. Serie netten waarmee haring gevangen wordt.
■ Warnet. Een net dat bestaat uit losse mazen waarin de vissen verstrikt raken. Ook hier is een grote kans op bijvangst aanwezig.
■ Wekkerketting. Kettingen die vastzitten aan de netten van de boomkor die dienen om de platvis uit het zand op te laten schrikken.
■ Zaadbank. Een andere naam is zaaibank. Een bank waarop mosselzaad wordt uitgezet.
■ Zeekat. Zwarte inktvis

Terug naar boven