Brrr, koud! Een korte historie van het vrieshuis
Waar zouden we zijn zonder koelkast en vriezer? Kun je je het voorstellen? Zeventig jaar geleden was dat de gewoonste zaak van de wereld. Maar de techniek was er, en omstreeks 1955-1960 ontstonden in buurtschappen rondom boerengemeenschappen de eerste kleine diepvrieshuizen. In zijn boek ‘Slachtvisite’ schrijft Gerhard Kwak over dit bijzondere fenomeen.
Een diepvrieshuis was een klein gebouwtje met een vrieskluis en een ruimte waar vlees bewerkt kon worden. De vrieskluis bevatte stellingen met daarin grote houten boxen op wieltjes die in- en uitgerold konden worden. De boxen hadden eerst een inhoud van 200 liter, maar konden verdeeld worden tot vakken van 100 liter. Later werden deze grote laden vervangen door kleinere laden van 100 liter. Die was makkelijker te hanteren. De diepvriescentrale’s werden gepromoot door een landelijke delegatie van de boerenbonden ABTB en KPO. In Winterswijk in de Achterhoek kwamen de oprichters van de Coöperatieve Zuivelfabriek, de Coöperatieve Boeren/leenbank en de Coöperatievelandbouwbond. Ook de plaatselijke vereniging van Plattelandsvrouwen deed mee.
Huur
De boxen werden verhuurd aan leden van een coöperatie en niet aan handelaren, voor een periode van twee jaar, voor de opslag van voedingsmiddelen als vlees en groente. Een lade van honderd liter kostte toen 35 gulden, voor vierhonderd liter betaalde de boer 120 gulden. In de reglementen stond dat de eigenaar van een lade tweemaal per week kon afhalen en iedere dag kon brengen. Aan dat inbrengen was een maximum van 300 kilo (per 16 uur) verbonden. Dit om al te grote temperatuurschommelingen in de vrieskluis te voorkomen, wat ertoe kon leiden dat producten niet goed werden ingevroren en de energiekosten opliepen.
Bij het eerste vrieshuis in Winterswijk konden de boeren intekenen op één lade. Bleven er laden over, dan konden de ‘darpers’ (dorpelingen) ook een lade huren, aldus de notulen van 21 februari 1956. Om op de juiste manier met de diepvries om te gaan, werd bij de oprichting een voorlichtingsmiddag gehouden. Dat was wel nodig, want de gebruikers hadden nauwelijks ervaring met het invriezen van voedsel. Bij elk vrieshuis werd bovendien een toezichthouder aangesteld. Hij moest toezien op een goede gang van zaken en was altijd aanwezig als er aangevoerd en afgehaald werd. Omstreeks 1960 kreeg je voor dit werk volgens de notulen 10 gulden (€ 4,50) per week.
Uiteindelijk kregen alle buurtschappen in Winterswijk hun eigen vrieshuis. In het jaarverslag van 1960 staat dat er 722 leden zijn die gezamenlijk zeven kluizen beheren. De inhoud bedraagt totaal 189.400 liter, waarvan 186.000 liter is verhuurd.
Bekende problemen
- Het te lang open laten staan van de vrieshuisdeuren, waardoor veel koudeverlies optrad.
- De temperatuurswisselingen bij de inbreng waren groter dan verwacht. Het gevolg: hoge energierekeningen.
- Er werd onvoldoende schoongemaakt, wat leidde tot kwalijke ‘reukverschijnselen’ (zoals men dat toen noemde).
- De laden werden mee naar huis genomen om in te pakken, waardoor verontreiniging optrad.
- Er ontbraken noodknoppen in de bewaarruimten. Soms kwam opsluiting voor.
- Er bleven geregeld pakjes vlees zonder naam of eigenarennummer liggen in de verwerkingsruimte. Deze werden meestal weggegeven aan behoeftige gezinnen.
- Vlees bleef te lang bleef liggen in de voorvries om in te vriezen. Daardoor ontstonden opslagproblemen.
Het einde van de vrieshuizen
Steeds vaker verkochten boeren hun slachtvee direct aan een slager, die een deel ervan verwerkte in zijn eigen slagerij. Soms verwerkten huisslachters het vlees nog bij de boer aan huis, hoewel de coöperatie daar niet altijd gelukkig mee was; dat scheelde immers inkomsten!
Bij het vrieshuis kon het geslachte varken beter en vooral hygiënischer worden bewerkt. Groot voordeel was dat ter plaatse het gehakt en de verse worsten kon worden gemaakt. De boerin en/of de meid hielpen mee. Alles kon gelijk de diepvries in en ze hadden er beduidend minder werk van dan op de boerderij. Inmiddels was de bereiding van gekookte worsten als lever- en bloedworst en balkenbrij al veel minder gangbaar; die soorten werden door de slager aan huis gemaakt en later afgeleverd.
Anno 2017 heeft alleen Meddo (een buurtschap onder Winterswijk) nog een goed functionerend diepvrieshuis. Het wordt uitgebaat door een ambachtelijke slager en partyservicespecialist. Bij hem zijn ook de foto’s geschoten.
BESTEL NU
Dit artikel is een fragment uit het boek ‘Slachtvisite’ van Gerhard Kwak. Van dit unieke boek, vol prachtig historisch beeldmateriaal, zijn nog slechts 150 exemplaren over. Vis niet achter net! Bestel hem snel op: