Zoerworste
Een worst gemaakt van grof roggemeel en vers vet spek. Deze brij van gekookt spek, bouillon van het gekookte spek en meel werd door elkaar gemengd en gekruid met vaak niet meer dan peper en zout. De worst werd ook wel gemaakt met een vulling van rijst of gort in plaats van meel en werd dan ‘riestewors of gortwors’ genoemd. Na stevig gemengd te hebben ging het deeg in een dikke runderdarm en werden er ringen van gemaakt die dicht gestoken werden met ‘worstepinnen’. De naalden van de sleedoorn. De worst werd vervolgens opgehangen in de wieme (zolder van de boerderij) of weggelegd op een plank ergens op een droog en warm plekje en bleef liggen tot deze volledig was verzuurd. Dat was na twee tot drie weken het geval. Het spek was dan bijna vergaan. De zoerworst werd bij voorkeur op de ‘Moos’ boerenkool gelegd waardoor het zure van de worst helemaal door stamppot trok en daar was men kennelijk gek op. Bij het aansnijden op het bord viel de worst vrijwel helemaal uit elkaar.